En zo vond keizer Julianus die, nadat de Barbaren Gallië waren binnengevallen, geschenken uitdeelde onder zijn soldaten, in Maarten een felle tegenstander. “Ik wil geen geschenken. Ik ben soldaat van Christus en heb niet het recht tegen mensen te vechten.” Julianus geloofde hem niet. “Jouw weigering komt niet voort uit godsvrucht, maar uit angst voor een komende oorlog!” Maarten keek hem recht in de ogen. “Als u mij niet gelooft, zal ik morgen, zonder wapens, de vijand tegemoet gaan. En het kruis zal, als mijn schild, hun slagen opvangen.” “Doe zoals je belooft!” beval de keizer. Maar wat gebeurde er? De volgende morgen liet de vijandelijke aanvoerder bekend maken dat zijn leger zich overgaf, op genade of ongenade. Zo werd een overwinning behaald zonder dat een druppel bloed had gevloeid.
Nu er vrede was in het land, meldde Maarten zich bij de bisschop van Poitiers, die hem graag als helper wilde aannemen. En geestdriftig ging Maarten aan het werk! Tot op een nacht Christus opnieuw in zijn droom verscheen, met de opdracht: “Ga naar je ouders, Maarten.” Dit was echter geen kleinigheid. Zijn ouders waren het helemaal niet eens met de levenskeuze van hun zoon. Daarbij betekende de reis er heen een lange, gevaarlijke tocht! Toch ging hij op weg.
Eenzaam trekkend door de Alpen werd hij door rovers overvallen, die hem achterlieten onder bewaking van een van hen. Machteloos, met zijn rug gebonden, lag hij naast de woest uitziende rover. Toen deze dreigend het zwaard naar hem ophief en Maarten zelfs niet met zijn ogen knipperde, vroeg de man in opperste verbazing: “Ben jij nooit bang?” En Maarten antwoorde: “Nooit heb ik mij zo volledig in gods bescherming gevoeld.” De rover, danig van zijn stuk gebracht, vroeg verder. En er ontstond een vreemd, maar heel ernstig gesprek tussen de twee mannen. Tot onverwacht de rover de touwen doorsneed en zijn gevangene naar de grote weg bracht, de vrijheid tegemoet! Er zouden nog heel veel moeilijkheden volgen, maar eindelijk kwam Maarten toch bij zijn ouders in Pavia. De moeder zielsgelukkig haar zoon terug te zien, begreep hem en deelde spoedig ook zijn geloofsovertuiging. Zijn vader bleef vijandig.
Intussen bleven zij tegenstanders het hem moeilijk maken. In Milaan stichtte hij een klein klooster, maar hij werd daar spoedig verdreven. Met enkele priesters vluchtte hij toen naar het eiland Gallinaria, bij Genua, en leefde wekenlang op water en kruiden. Toen hij onverwacht hoorde dat zijn vriend, de bisschop, weer naar Poitiers was teruggekeerd, ging Maarten ook daar ook heen en stichtte , even buiten de stad, een klooster. Het volk mocht Maarten graag en riep hem als “opperherder” uit. Dit tot schrik van de anderen priesters. Hoe kon men een man, die er als een bedelaar uit zag, een leidende positie aanbieden! Toch kregen de mensen hun zin en Maarten aanvaarde de ambt. Eerst bleef hij nog in een kleine cel naast de kerk wonen, maar na korte tijd verhuisde hij naar Tours, waar hij weer een klooster stichtte. Duidelijk liet hij merken dat de Christelijke overtuiging geen “leer” was, maar een “levenshouding”. Hij bleef daarom zoveel mogelijk tussen de mensen. Door zijn bijzondere gaven kon hij vaak mensen en kinderen helpen. Bijvoorbeeld schipbreukelingen omdat hij de storm tot bedaren bracht. Hij liet vlammen verdwijnen, door er zelf middenin te gaan staan, zodat de bewoners gered werden uit de brand in hun huis. Maar altijd waren de tegenstanders erop uit hem te tarten en te zien hoe ver deze vreemde kracht zou gaan.
Het waren niet alleen wonderen, die hem wijd en zijd bekend maakten, maar vooral de warme mensenliefde en de directe hulp en troost die hij bood. Het was merkwaardig hoe de jongen, die eens zo krijgshaftig was opgestaan tegen de keizer, nu, als oudere man, geen groter vreugde kende dan iemands tranen te drogen.
Tijdens een van zij dienstreizen stierf Maarten, op 8 november 401, met het volle vertrouwen in de kerk. Want deze bleef achter in de handen van veel harde werkers!
Bron: Brownsea island (oud clubblad scouting St. Martinus) en “het hele jaar rond. Onze feesten in folklore, verhalen, sage en legenden”. uitgeverij Lemniscaat Rotterdam